Wanneer iemand komt te overlijden heb ik meestal twee grote gesprekken met de nabestaanden. De eerste kort na het overlijden en de tweede na een paar dagen, om het draaiboek voor de uitvaart op te maken. Tijdens dit gesprek stemmen we het programma af op de gereserveerde tijd. Met de ervaring die ik heb gaat dit bijna altijd goed. Maar ik zeg bíjna. Want af en toe is er iemand als ‘ome Frank’ die zich op de dag van de uitvaart bij mij meldt. Hij wil ook graag nog wat zeggen. Ondanks de strakke tijdsplanning wil ik niemand teleurstellen dus overleg ik met de familie. Indien zij akkoord gaan met de wensen van ome Frank benadruk ik hem duidelijk dat hij maximaal 5 minuten kan spreken. “Geen probleem” zegt ome Frank, “ik heb maar een paar steekwoorden opgeschreven”. Dan begint mijn controlefreak-hart al harder te bonzen.
En inderdaad, wanneer hij aan de beurt is blijken mijn zorgen gegrond wanneer hij zijn speech begint met; “In 1939 is Elly geboren”. Na 10 minuten word ik onrustig, maar ome Frank helaas nog niet. Wat moet ik doen? Ik begin langzaam wat stapjes naar voren te nemen om zo oogcontact met de familie te krijgen. Gelukkig ziet ome Frank mij ook en pakt dit op als een teken en sluit zijn speech na 13 minuten af. Ik probeer hierna wat tijd in te halen met wat uitvaarttrucjes. Dit lukt aardig, maar we zijn evengoed 7 min te laat de aula uit. Ik help hierom de aulamedewerker met het opruimen van de aula en ik krijg een knipoog bij vertrek. En ik weet dat er geen verlenging aulatijd in rekening wordt gebracht.
Nog vol stress en adrenaline, maar oplucht loop ik in de richting van de koffie kamer. De familie is blij en heeft hier allemaal niets van meegekregen en ook ome Frank is tevreden. En zo is dus ook mijn dag weer goed.